Herinneringen aan pake Kees en beppe Trijn van der Werf.

 

Door: Cees Veenstra.                                                                                   Goënga 19-02-2010.

 

Ze woonden in de Smidsbuurt. Ze, dat waren mijn pake Kees en beppe Tryn. In mijn herinneringen heb ik ze niet anders gekend dan als oude mensen, maar dat kwam ongetwijfeld ook door de kleding en de mode van die tijd.


Pake was in het zwart gekleed, schipperspet op het hoofd met een geel ankertje op de voorzijde van de eerder genoemde pet. Tanden in zijn mond kan ik mij niet herinneren en had hij volgens mij ook niet meer. Hij pruimde wel eens, maar vaker ”kauwde” hij op een klein wit kiezelsteentje dat hij altijd bij zich droeg. Ook rookte hij in het begin nog wel eens een pijpje tabak in een zgn. ‘doorrokertje’, waarbij ik als kind dan weer benieuwd was wat voor figuurtje er op de pijpenkop tevoorschijn zou komen. Ook mocht hij graag en borreltje met suiker, waarbij het restje met zijn goedvinden door mij als kind met een lepeltje uit het glaasje werd gepeuterd. Ik vond dat toen erg lekker, maar dat zal ook wel zijn gekomen omdat er in de oorlogsjaren toen geen snoep was.

 

Beppe herinner ik mij als een strenge vrouw, ook in het zwart gekleed en vaag herinner ik mij  nog een oorijzer van de eerste jaren als klein kind. Ze droeg een klein rond stalen brilletje en had felle ogen, waarmee ze je doordringend aan kon kijken. Lang grijs haar hing over haar enigszins gebogen rug. Als wij met ons moeder naar haar toegingen op zondagmorgen, was het uitzondering dat wij in huis mochten spelen en ook snoepjes werden zeer matig gegeven. Zelf moest ik bij redelijk tot mooi weer in het kleine voortuintje ( bleekje ) spelen, maar speelgoed was er niet. Ik vermaakte mij dan in het voorjaar en de zomer met het vlechten van kransjes van madeliefjes in het voortuintje.

Zij woonden in het meest rechtse  en voorste huis van een lange rij, met een soort van doodlopend steegje rechts van het huis, waar zich in de zijgevel boven de straat een kolenluikje bevond waardoor je de  kolen van buitenaf in het keldertje onder de bedstee kon kieperen.

 

Als kind ontdekte ik al snel, dat je van buitenaf ook onder  bedstee kon komen en tijdens een visite kroop ik door het luikje het keldertje binnen en onder een luid boe geroep duwde ik de deurtjes onder de bedstee, die in de kamer uitkwamen open.

Dit kwam mij op een stevige reprimande te staan en ik mocht ( moest ) weer buiten spelen.

De voordeur was een eenvoudige dichte deur van groene planken, met een v groefje naast elkaar gespijkerd,

In het kleine gangetje stond een smalle laddertrap waarmee je op het zoldertje kon komen. Als kind klom ik wel eens naar boven, maar vond het doodeng op dat kleine donkere zoldertje, laat staan dat ik daar zou gaan spelen als het al had gemogen.

Helaas, ik ging als kind niet graag naar mijn beppe.  Beppe was zeer zuinig en stond in Joure al bekend als “fúle Trien” wat zoveel als gierige Trijn betekend. Van mijn moeder hoorde ik ook altijd dat zij als jongste kind boodschappen voor haar moest doen en dan altijd moest vragen of het niet wat goedkoper kon.

*Met pake heb ik als kind echt een band gehad en hand in hand vele wandelingen gemaakt, waarbij hij mij vertelde over het weer en hoe je kon zien dat het ging veranderen.

Vaak ging ik met hem naar het gasfabriek aan het einde van de Geeuwkade, ( dit was het verlengde van de kade die je opliep naar de Smidsbuurt).

Pake had dan een klein jute zakje en daar moesten dan de nog enigszins onverbrande kooltjes in, die het proces gaswinning hadden overleefd. Deze werden dan thuis weer als brandstof benut. Ik vond het zoeken van deze kooltjes leuk werk en zag het vaak als een uitje.

Ook leerde ik snel wat wel en niet meer een bruikbaar stukje cokes was.

Het lijkt me aannemelijk om te vertellen dat mijn moeder ongetwijfeld niet altijd even blij was met deze uitjes, omdat ik doorgaans roetzwart thuis kwam, waarbij mijn kleren en ik zelf ongetwijfeld de kleur van de cokes hadden  aangenomen.

Deze gebeurtenissen zullen wel plaats hebben gevonden in het laatste oorlogsjaar, maar mogelijk nog later, omdat ik ze mij goed kan herinneren. Nadat beppe overleden was, is pake Kees nog een tijd bij ons in huis geweest. Uit die tijd herinner ik mij het best zijn verhalen over het weer. Hij zat dan in zijn leunstoeltje, waarvan de rechter leuning een beetje los zat. Die kon je een beetje omhoog trekken, zodat er wat ruimte was tussen leuning en stoelpoot. Bij het uit het raam staren kon het dan gebeuren, dat hij het leuninkje wat omhoog trok en naar de over de straat uitgevlogen zeemeeuwen kijkende, uitriep: Ja, ja, der komt oar waar, der komt hudde  wyn of we krije stoarm. Op het zelfde moment gaf hij dan een ferme klap op het stoelleuninkje, zodat dat weer op zijn plaats zat.

Ook als hij een scheetje moest laten, wist hij dit met dezelfde stoelleuning heel handig te camoufleren.

Als kind heb ik fijne wandelingen met hem gemaakt in het Wilhelmina park in de stad, maar van eendjesvoeren kan ik mij niets herinneren, daarvoor zal toen het brood wel te schaars en te kostbaar zijn geweest.

Van mijn latere lagere schooljaren weet ik mij te herinneren dat ik altijd met mijn doorgaans redelijke rapport naar pake Kees ging, want hij ontpopte zich altijd als de meest biedende en dan kreeg ik een gulden, wat best veel geld was in de jaren ’45 tot ’50.

Later toen pake ziek werd, hij leed aan suikerziekte en had erg veel last van zijn tenen,waarvan ook enkele waren geamputeerd, heb ik hem nog regelmatig met mijn moeder bezocht in het oude St. Antonius Ziekenhuis.

Toen hij daaruit werd ontslagen had hij verpleging nodig en kwam hij in het Kruizebroedershof  in Sneek. Ook daar heb ik hem nog vaak opgezocht en bij hem gezeten, maar ik heb daar geen blije pake meer gezien. Ik had de indruk dat hij veel en verdrietig uit het raam zat te staren, omdat hij moeilijk ter been was in zijn laatste dagen en niet meer naar buiten kon.

Als kind besef je dat dan nog niet, maar terug denkend kan het haast niet anders zijn geweest.

Toen ik ruim 14 jaar oud was kwam mijn pake te overlijden en moest ik het verder zonder mijn leuke pake doen.

 

*Pake keek veel naar de lucht, de vogels- en de wolken en kon aan de hand van het gedrag daarvan heel aardig het weer voorspellen.

Toen hij bij ons inwoonde in de Willem de Zwijgerstraat hadden we aan de overkant van het water een klein weiland, als zich daar zeemeeuwen verzamelden kwam er geheid  harde wind of storm, die dan door hem was voorspeld.

 

 

 

Cees Veenstra.