Dec. 2012.  De ‘wildplasser.’

Het was in december, al laat in het jaar,

dat J.J. zijn nieuwe bril kon halen.

Hoe krijg je dat nou snel voor elkaar,

met geld op zak, om het ding te betalen.

Nou, snel naar de stad, één twee drie weg,

maar mogelijk één ding vergeten.

En dan heb je soms eventjes pech,

dan wordt het dus peentjes zweten.

 

Want ook al loop je als een haas,

je voelt de druk al komen

Dat komt dan van je volle blaas,

je kunt er niet aan ontkomen.

Oh, jé ik houd het niet meer op,

wat moet ik nodig plassen

Verdorie, wat is dit een strop,

dit komt me echt verrassen.

 

Verkrampt kijk je dan in het rond,

die blaas die moet echt leeg

Ach, denk je dan, hier is geen hond

en zelfs geen echte steeg.

Maar, wat zie ik in die hoek

Oh, gut, oh gut, o gut.

Daar zit precies wat ik nou zoek,

een echte grote put.

 

De man die slaakt een diepe zucht,

de redding is heel dicht bij.

Maar er hangt onraad in de lucht,

dat maakt hem niet echt blij

Want opeens, als uit het niets,

staat daar een jong agent

Stil gekomen op zijn fiets,

 zag hij een ‘verdachte’ vent

 

Dat was schrikken voor de plasser,

Zo’n knaap in ‘t schaarse licht.

En die riep ook al wat barser,

zeg vriend, doe jij je gulp eens dicht

Je weet dat dit hier echt niet kan,

dit komt je duur te staan.

Hier maak ik een verbaaltje van,

pas dan laat ik je gaan.

 

De plasser schrok en was van slag

door al deze commotie.

De agent verdedigde ’t gezag

en dacht aan zijn promotie

In paniek raakte de Sneeker,

 hij wilde weg van deze plek.

Maar de agent werd wat onzeker

en sprong hem boven op zijn nek

Oei, dat was toch een rare streek,

voor een maar klein gebeuren

Want, wat even later bleek,

was Jitses heup gaan scheuren.

Kermend lag hij op de grond,

verging haast van de pijn

Agenten keken in het rond,

het bleken er drie te zijn.

 

Kom, beste man, ga jij eens staan,

zei een diender met enig venijn.

Maar mannen, dat zal echt niet gaan,

mijn heup doet vreselijk pijn.

Het werd een welles, nietes

’t gesprek ging heen en weer.

De drie dachten: aanstelleritus,

maar Jitse kon niet meer.

 

De dienders die hadden besloten,

om met hem naar het bureau te gaan.

Doch Jitse zei onverdroten,

dat hij niet op zijn benen kon staan.

Een autoportier ging open

en tegen wil en dank, en

ondanks dat hij niet kon lopen,

sleepten ze hem op de achterbank.

 

Eenmaal op het bureau gekomen

’t proces-verbaal was opgesteld.

Begonnen ze begrip te tonen

en werd een ambulance gebeld.

Later in het ziekenhuis,

daar bleek wel zonneklaar.

De heup die was beslist niet pluis.

de rapen waren gaar.

 

Dit onvoorziene uitje,

wat niemand had gepland,

ontaarde in een spuitje

en “weg” was onze vent.

Maar eenmaal weer bij kennis

en het denken weer normaal

had hij weer een nieuw ‘heupje’

wel eentje zonder staal.

 

Maar toch blijf ik maar te peinzen

en sta ik soms versteld,

zonder opzet te willen veinzen,

moest dat, zoveel geweld?

Een rustiger benadering,

misschien een goed gesprek,

had dit kunnen voorkomen

of… heb ik nu een gebrek?



Cees Veenstra, Goënga.